Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En Zijn [99]adem is als een overlopende beek, [die] tot aan den hals toe [100]raakt; om de heidenen [101]te schudden [102]met een [103]schudding der ijdelheid, en als een [104]misleidende toom in de kinnebakkens der volken. 99. Of, geblaas. 100. Hebreeuws, deelt, te weten in twee delen, alzo dat het bovenste, te weten het hoofd, uitsteekt en het onderste onder het water is. 101. Of, te wannen, te verstrooien, ziften. 102. Dat is, totdat zij teniet komen, of die zij tenietmaken zal. 103. Of, zift, wanning. 104. Hebreeuws, doende dwalen; dat is, zich verstrooiende, dat zij niet weten waarin, of waaruit; het is ene gelijkenis, genomen van de beesten, die men met den toom leidt waar men wil.